NL: verzetten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verzet
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verzet jij verzet hij verzet wij verzetten jullie verzetten zij verzetten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verzet jij hebt verzet hij heeft verzet wij hebben verzet jullie hebben verzet zij hebben verzet
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verzette jij verzette hij verzette wij verzetten jullie verzetten zij verzetten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verzet jij had verzet hij had verzet wij hadden verzet jullie hadden verzet zij hadden verzet
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verzetten jij zult verzetten hij zal verzetten wij zullen verzetten jullie zullen verzetten zij zullen verzetten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verzet hebben jij zult verzet hebben hij zal verzet hebben wij zullen verzet hebben jullie zullen verzet hebben zij zullen verzet hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verzetten jij zou verzetten hij zou verzetten wij zouden verzetten jullie zouden verzetten zij zouden verzetten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verzet hebben jij zou verzet hebben hij zou verzet hebben wij zouden verzet hebben jullie zouden verzet hebben zij zouden verzet hebben
|
| Gebiedende wijs |
verzet
|
| Aanvoegende wijs |
| verzette |