NL: verzachten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verzacht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verzacht jij verzacht hij verzacht wij verzachten jullie verzachten zij verzachten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verzacht jij hebt verzacht hij heeft verzacht wij hebben verzacht jullie hebben verzacht zij hebben verzacht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verzachtte jij verzachtte hij verzachtte wij verzachtten jullie verzachtten zij verzachtten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verzacht jij had verzacht hij had verzacht wij hadden verzacht jullie hadden verzacht zij hadden verzacht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verzachten jij zult verzachten hij zal verzachten wij zullen verzachten jullie zullen verzachten zij zullen verzachten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verzacht hebben jij zult verzacht hebben hij zal verzacht hebben wij zullen verzacht hebben jullie zullen verzacht hebben zij zullen verzacht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verzachten jij zou verzachten hij zou verzachten wij zouden verzachten jullie zouden verzachten zij zouden verzachten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verzacht hebben jij zou verzacht hebben hij zou verzacht hebben wij zouden verzacht hebben jullie zouden verzacht hebben zij zouden verzacht hebben
|
| Gebiedende wijs |
verzacht
|
| Aanvoegende wijs |
| verzachte |