NL: verwereldlijken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verwereldlijkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verwereldlijk jij verwereldlijkt hij verwereldlijkt wij verwereldlijken jullie verwereldlijken zij verwereldlijken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verwereldlijkt jij hebt verwereldlijkt hij heeft verwereldlijkt wij hebben verwereldlijkt jullie hebben verwereldlijkt zij hebben verwereldlijkt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verwereldlijkte jij verwereldlijkte hij verwereldlijkte wij verwereldlijkten jullie verwereldlijkten zij verwereldlijkten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verwereldlijkt jij had verwereldlijkt hij had verwereldlijkt wij hadden verwereldlijkt jullie hadden verwereldlijkt zij hadden verwereldlijkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verwereldlijken jij zult verwereldlijken hij zal verwereldlijken wij zullen verwereldlijken jullie zullen verwereldlijken zij zullen verwereldlijken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verwereldlijkt hebben jij zult verwereldlijkt hebben hij zal verwereldlijkt hebben wij zullen verwereldlijkt hebben jullie zullen verwereldlijkt hebben zij zullen verwereldlijkt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verwereldlijken jij zou verwereldlijken hij zou verwereldlijken wij zouden verwereldlijken jullie zouden verwereldlijken zij zouden verwereldlijken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verwereldlijkt hebben jij zou verwereldlijkt hebben hij zou verwereldlijkt hebben wij zouden verwereldlijkt hebben jullie zouden verwereldlijkt hebben zij zouden verwereldlijkt hebben
|
| Gebiedende wijs |
verwereldlijk
|
| Aanvoegende wijs |
| verwereldlijke |