NL: verwekken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verwekt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verwek jij verwekt hij verwekt wij verwekken jullie verwekken zij verwekken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verwekt jij hebt verwekt hij heeft verwekt wij hebben verwekt jullie hebben verwekt zij hebben verwekt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verwekte jij verwekte hij verwekte wij verwekten jullie verwekten zij verwekten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verwekt jij had verwekt hij had verwekt wij hadden verwekt jullie hadden verwekt zij hadden verwekt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verwekken jij zult verwekken hij zal verwekken wij zullen verwekken jullie zullen verwekken zij zullen verwekken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verwekt hebben jij zult verwekt hebben hij zal verwekt hebben wij zullen verwekt hebben jullie zullen verwekt hebben zij zullen verwekt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verwekken jij zou verwekken hij zou verwekken wij zouden verwekken jullie zouden verwekken zij zouden verwekken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verwekt hebben jij zou verwekt hebben hij zou verwekt hebben wij zouden verwekt hebben jullie zouden verwekt hebben zij zouden verwekt hebben
|
| Gebiedende wijs |
verwek
|
| Aanvoegende wijs |
| verwekke |