NL: verwaarlozen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verwaarloosd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verwaarloos jij verwaarloost hij verwaarloost wij verwaarlozen jullie verwaarlozen zij verwaarlozen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verwaarloosd jij hebt verwaarloosd hij heeft verwaarloosd wij hebben verwaarloosd jullie hebben verwaarloosd zij hebben verwaarloosd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verwaarloosde jij verwaarloosde hij verwaarloosde wij verwaarloosden jullie verwaarloosden zij verwaarloosden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verwaarloosd jij had verwaarloosd hij had verwaarloosd wij hadden verwaarloosd jullie hadden verwaarloosd zij hadden verwaarloosd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verwaarlozen jij zult verwaarlozen hij zal verwaarlozen wij zullen verwaarlozen jullie zullen verwaarlozen zij zullen verwaarlozen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verwaarloosd hebben jij zult verwaarloosd hebben hij zal verwaarloosd hebben wij zullen verwaarloosd hebben jullie zullen verwaarloosd hebben zij zullen verwaarloosd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verwaarlozen jij zou verwaarlozen hij zou verwaarlozen wij zouden verwaarlozen jullie zouden verwaarlozen zij zouden verwaarlozen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verwaarloosd hebben jij zou verwaarloosd hebben hij zou verwaarloosd hebben wij zouden verwaarloosd hebben jullie zouden verwaarloosd hebben zij zouden verwaarloosd hebben
|
| Gebiedende wijs |
verwaarloos
|
| Aanvoegende wijs |
| verwaarloze |