NL: vervullen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
vervuld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vervul jij vervult hij vervult wij vervullen jullie vervullen zij vervullen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vervuld jij hebt vervuld hij heeft vervuld wij hebben vervuld jullie hebben vervuld zij hebben vervuld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vervulde jij vervulde hij vervulde wij vervulden jullie vervulden zij vervulden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vervuld jij had vervuld hij had vervuld wij hadden vervuld jullie hadden vervuld zij hadden vervuld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vervullen jij zult vervullen hij zal vervullen wij zullen vervullen jullie zullen vervullen zij zullen vervullen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vervuld hebben jij zult vervuld hebben hij zal vervuld hebben wij zullen vervuld hebben jullie zullen vervuld hebben zij zullen vervuld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vervullen jij zou vervullen hij zou vervullen wij zouden vervullen jullie zouden vervullen zij zouden vervullen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vervuld hebben jij zou vervuld hebben hij zou vervuld hebben wij zouden vervuld hebben jullie zouden vervuld hebben zij zouden vervuld hebben
|
| Gebiedende wijs |
vervul
|
| Aanvoegende wijs |
| vervulle |