NL: vervrachten
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
vervracht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vervracht
jij vervracht
hij vervracht
wij vervrachten
jullie vervrachten
zij vervrachten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben vervracht
jij bent vervracht
hij is vervracht
wij zijn vervracht
jullie zijn vervracht
zij zijn vervracht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vervrachtte
jij vervrachtte
hij vervrachtte
wij vervrachtten
jullie vervrachtten
zij vervrachtten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was vervracht
jij was vervracht
hij was vervracht
wij waren vervracht
jullie waren vervracht
zij waren vervracht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vervrachten
jij zult vervrachten
hij zal vervrachten
wij zullen vervrachten
jullie zullen vervrachten
zij zullen vervrachten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vervracht zijn
jij zult vervracht zijn
hij zal vervracht zijn
wij zullen vervracht zijn
jullie zullen vervracht zijn
zij zullen vervracht zijn
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vervrachten
jij zou vervrachten
hij zou vervrachten
wij zouden vervrachten
jullie zouden vervrachten
zij zouden vervrachten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vervracht zijn
jij zou vervracht zijn
hij zou vervracht zijn
wij zouden vervracht zijn
jullie zouden vervracht zijn
zij zouden vervracht zijn
|
| Gebiedende wijs |
vervracht
|
| Aanvoegende wijs |
| vervrachte |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden