NL: vervormen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
vervormd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vervorm jij vervormt hij vervormt wij vervormen jullie vervormen zij vervormen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vervormd jij hebt vervormd hij heeft vervormd wij hebben vervormd jullie hebben vervormd zij hebben vervormd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vervormde jij vervormde hij vervormde wij vervormden jullie vervormden zij vervormden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vervormd jij had vervormd hij had vervormd wij hadden vervormd jullie hadden vervormd zij hadden vervormd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vervormen jij zult vervormen hij zal vervormen wij zullen vervormen jullie zullen vervormen zij zullen vervormen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vervormd hebben jij zult vervormd hebben hij zal vervormd hebben wij zullen vervormd hebben jullie zullen vervormd hebben zij zullen vervormd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vervormen jij zou vervormen hij zou vervormen wij zouden vervormen jullie zouden vervormen zij zouden vervormen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vervormd hebben jij zou vervormd hebben hij zou vervormd hebben wij zouden vervormd hebben jullie zouden vervormd hebben zij zouden vervormd hebben
|
| Gebiedende wijs |
vervorm
|
| Aanvoegende wijs |
| vervorme |