NL: vervellen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
verveld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vervel jij vervelt hij vervelt wij vervellen jullie vervellen zij vervellen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verveld jij hebt verveld hij heeft verveld wij hebben verveld jullie hebben verveld zij hebben verveld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vervelde jij vervelde hij vervelde wij vervelden jullie vervelden zij vervelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verveld jij had verveld hij had verveld wij hadden verveld jullie hadden verveld zij hadden verveld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vervellen jij zult vervellen hij zal vervellen wij zullen vervellen jullie zullen vervellen zij zullen vervellen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verveld hebben jij zult verveld hebben hij zal verveld hebben wij zullen verveld hebben jullie zullen verveld hebben zij zullen verveld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vervellen jij zou vervellen hij zou vervellen wij zouden vervellen jullie zouden vervellen zij zouden vervellen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verveld hebben jij zou verveld hebben hij zou verveld hebben wij zouden verveld hebben jullie zouden verveld hebben zij zouden verveld hebben
|
Gebiedende wijs |
vervel
|
Aanvoegende wijs |
vervelle |