NL: vertwijfelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
vertwijfeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vertwijfel jij vertwijfelt hij vertwijfelt wij vertwijfelen jullie vertwijfelen zij vertwijfelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vertwijfeld jij hebt vertwijfeld hij heeft vertwijfeld wij hebben vertwijfeld jullie hebben vertwijfeld zij hebben vertwijfeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vertwijfelde jij vertwijfelde hij vertwijfelde wij vertwijfelden jullie vertwijfelden zij vertwijfelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vertwijfeld jij had vertwijfeld hij had vertwijfeld wij hadden vertwijfeld jullie hadden vertwijfeld zij hadden vertwijfeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vertwijfelen jij zult vertwijfelen hij zal vertwijfelen wij zullen vertwijfelen jullie zullen vertwijfelen zij zullen vertwijfelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vertwijfeld hebben jij zult vertwijfeld hebben hij zal vertwijfeld hebben wij zullen vertwijfeld hebben jullie zullen vertwijfeld hebben zij zullen vertwijfeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vertwijfelen jij zou vertwijfelen hij zou vertwijfelen wij zouden vertwijfelen jullie zouden vertwijfelen zij zouden vertwijfelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vertwijfeld hebben jij zou vertwijfeld hebben hij zou vertwijfeld hebben wij zouden vertwijfeld hebben jullie zouden vertwijfeld hebben zij zouden vertwijfeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
vertwijfel
|
| Aanvoegende wijs |
| vertwijfele |