NL: verteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verteer jij verteert hij verteert wij verteren jullie verteren zij verteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verteerd jij hebt verteerd hij heeft verteerd wij hebben verteerd jullie hebben verteerd zij hebben verteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verteerde jij verteerde hij verteerde wij verteerden jullie verteerden zij verteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verteerd jij had verteerd hij had verteerd wij hadden verteerd jullie hadden verteerd zij hadden verteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verteren jij zult verteren hij zal verteren wij zullen verteren jullie zullen verteren zij zullen verteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verteerd hebben jij zult verteerd hebben hij zal verteerd hebben wij zullen verteerd hebben jullie zullen verteerd hebben zij zullen verteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verteren jij zou verteren hij zou verteren wij zouden verteren jullie zouden verteren zij zouden verteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verteerd hebben jij zou verteerd hebben hij zou verteerd hebben wij zouden verteerd hebben jullie zouden verteerd hebben zij zouden verteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
verteer
|
| Aanvoegende wijs |
| vertere |