NL: versuikeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
versuikerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik versuiker jij versuikert hij versuikert wij versuikeren jullie versuikeren zij versuikeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb versuikerd jij hebt versuikerd hij heeft versuikerd wij hebben versuikerd jullie hebben versuikerd zij hebben versuikerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik versuikerde jij versuikerde hij versuikerde wij versuikerden jullie versuikerden zij versuikerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had versuikerd jij had versuikerd hij had versuikerd wij hadden versuikerd jullie hadden versuikerd zij hadden versuikerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal versuikeren jij zult versuikeren hij zal versuikeren wij zullen versuikeren jullie zullen versuikeren zij zullen versuikeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal versuikerd hebben jij zult versuikerd hebben hij zal versuikerd hebben wij zullen versuikerd hebben jullie zullen versuikerd hebben zij zullen versuikerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou versuikeren jij zou versuikeren hij zou versuikeren wij zouden versuikeren jullie zouden versuikeren zij zouden versuikeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou versuikerd hebben jij zou versuikerd hebben hij zou versuikerd hebben wij zouden versuikerd hebben jullie zouden versuikerd hebben zij zouden versuikerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
versuiker
|
| Aanvoegende wijs |
| versuikere |