NL: verstoppen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verstopt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verstop jij verstopt hij verstopt wij verstoppen jullie verstoppen zij verstoppen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verstopt jij hebt verstopt hij heeft verstopt wij hebben verstopt jullie hebben verstopt zij hebben verstopt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verstopte jij verstopte hij verstopte wij verstopten jullie verstopten zij verstopten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verstopt jij had verstopt hij had verstopt wij hadden verstopt jullie hadden verstopt zij hadden verstopt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verstoppen jij zult verstoppen hij zal verstoppen wij zullen verstoppen jullie zullen verstoppen zij zullen verstoppen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verstopt hebben jij zult verstopt hebben hij zal verstopt hebben wij zullen verstopt hebben jullie zullen verstopt hebben zij zullen verstopt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verstoppen jij zou verstoppen hij zou verstoppen wij zouden verstoppen jullie zouden verstoppen zij zouden verstoppen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verstopt hebben jij zou verstopt hebben hij zou verstopt hebben wij zouden verstopt hebben jullie zouden verstopt hebben zij zouden verstopt hebben
|
| Gebiedende wijs |
verstop
|
| Aanvoegende wijs |
| verstoppe |