NL: verstoffelijken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verstoffelijkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verstoffelijk jij verstoffelijkt hij verstoffelijkt wij verstoffelijken jullie verstoffelijken zij verstoffelijken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verstoffelijkt jij hebt verstoffelijkt hij heeft verstoffelijkt wij hebben verstoffelijkt jullie hebben verstoffelijkt zij hebben verstoffelijkt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verstoffelijkte jij verstoffelijkte hij verstoffelijkte wij verstoffelijkten jullie verstoffelijkten zij verstoffelijkten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verstoffelijkt jij had verstoffelijkt hij had verstoffelijkt wij hadden verstoffelijkt jullie hadden verstoffelijkt zij hadden verstoffelijkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verstoffelijken jij zult verstoffelijken hij zal verstoffelijken wij zullen verstoffelijken jullie zullen verstoffelijken zij zullen verstoffelijken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verstoffelijkt hebben jij zult verstoffelijkt hebben hij zal verstoffelijkt hebben wij zullen verstoffelijkt hebben jullie zullen verstoffelijkt hebben zij zullen verstoffelijkt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verstoffelijken jij zou verstoffelijken hij zou verstoffelijken wij zouden verstoffelijken jullie zouden verstoffelijken zij zouden verstoffelijken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verstoffelijkt hebben jij zou verstoffelijkt hebben hij zou verstoffelijkt hebben wij zouden verstoffelijkt hebben jullie zouden verstoffelijkt hebben zij zouden verstoffelijkt hebben
|
| Gebiedende wijs |
verstoffelijk
|
| Aanvoegende wijs |
| verstoffelijke |