NL: verstevigen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verstevigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verstevig jij verstevigt hij verstevigt wij verstevigen jullie verstevigen zij verstevigen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verstevigd jij hebt verstevigd hij heeft verstevigd wij hebben verstevigd jullie hebben verstevigd zij hebben verstevigd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verstevigde jij verstevigde hij verstevigde wij verstevigden jullie verstevigden zij verstevigden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verstevigd jij had verstevigd hij had verstevigd wij hadden verstevigd jullie hadden verstevigd zij hadden verstevigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verstevigen jij zult verstevigen hij zal verstevigen wij zullen verstevigen jullie zullen verstevigen zij zullen verstevigen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verstevigd hebben jij zult verstevigd hebben hij zal verstevigd hebben wij zullen verstevigd hebben jullie zullen verstevigd hebben zij zullen verstevigd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verstevigen jij zou verstevigen hij zou verstevigen wij zouden verstevigen jullie zouden verstevigen zij zouden verstevigen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verstevigd hebben jij zou verstevigd hebben hij zou verstevigd hebben wij zouden verstevigd hebben jullie zouden verstevigd hebben zij zouden verstevigd hebben
|
| Gebiedende wijs |
verstevig
|
| Aanvoegende wijs |
| verstevige |