NL: versnellen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
versneld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik versnel jij versnelt hij versnelt wij versnellen jullie versnellen zij versnellen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb versneld jij hebt versneld hij heeft versneld wij hebben versneld jullie hebben versneld zij hebben versneld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik versnelde jij versnelde hij versnelde wij versnelden jullie versnelden zij versnelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had versneld jij had versneld hij had versneld wij hadden versneld jullie hadden versneld zij hadden versneld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal versnellen jij zult versnellen hij zal versnellen wij zullen versnellen jullie zullen versnellen zij zullen versnellen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal versneld hebben jij zult versneld hebben hij zal versneld hebben wij zullen versneld hebben jullie zullen versneld hebben zij zullen versneld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou versnellen jij zou versnellen hij zou versnellen wij zouden versnellen jullie zouden versnellen zij zouden versnellen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou versneld hebben jij zou versneld hebben hij zou versneld hebben wij zouden versneld hebben jullie zouden versneld hebben zij zouden versneld hebben
|
| Gebiedende wijs |
versnel
|
| Aanvoegende wijs |
| versnelle |