NL: verslonzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
verslonsd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verslons jij verslonst hij verslonst wij verslonzen jullie verslonzen zij verslonzen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verslonsd jij hebt verslonsd hij heeft verslonsd wij hebben verslonsd jullie hebben verslonsd zij hebben verslonsd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verslonsde jij verslonsde hij verslonsde wij verslonsden jullie verslonsden zij verslonsden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verslonsd jij had verslonsd hij had verslonsd wij hadden verslonsd jullie hadden verslonsd zij hadden verslonsd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verslonzen jij zult verslonzen hij zal verslonzen wij zullen verslonzen jullie zullen verslonzen zij zullen verslonzen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verslonsd hebben jij zult verslonsd hebben hij zal verslonsd hebben wij zullen verslonsd hebben jullie zullen verslonsd hebben zij zullen verslonsd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verslonzen jij zou verslonzen hij zou verslonzen wij zouden verslonzen jullie zouden verslonzen zij zouden verslonzen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verslonsd hebben jij zou verslonsd hebben hij zou verslonsd hebben wij zouden verslonsd hebben jullie zouden verslonsd hebben zij zouden verslonsd hebben
|
Gebiedende wijs |
verslons
|
Aanvoegende wijs |
verslonze |