Voorbeelden

1. Erinnerungen verschwimmen.
   Herinneringen vervagen.
2. Die Grenzen verschwimmen.
   Grenzen vervagen.
3. Die Tage verschwimmen ineinander.
   De dagen lopen in elkaar over.
4. Alles beginnt zu verschwimmen.
   Alles begint te vervagen.
5. Es fängt an zu verschwimmen.
   Het begint te vervagen.
6. Die Visionen verschwimmen... mit deinen Erinnerungen.
   Je visioenen lopen door je echte herinneringen heen.
7. Fast schon... ein Verschwimmen an den Rändern.
   Bijna... een trilling aan de randen.
8. Nicht jeder sieht die Grenzlinie, nur ihr Verschwimmen.
   Niet iedereen ziet de scherpe lijn, alleen het wazige gedeelte.
9. Ich möchte nicht dass die Grenzen verschwimmen, so...
   Ik wil niet dat die lijnen wazig worden, dus,
10. Kinder kommen, gehen und verschwimmen... aber Tracy beeindruckte mich.
    Kinderen komen en gaan, maar Tracy had indruk gemaakt.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden