Voorbeelden

1. Vielleicht verschwören sie sich gemeinsam.
   Misschien plannen ze samen iets.
2. Wir verschwören uns nicht gegen Sie.
   We spannen niet tegen jullie samen.
3. Die Zwei können sich nicht miteinander verschwören.
   Die twee kunnen niet samenwerken.
4. Warum sollten die sich gegen Sie verschwören?
   Waarom plotten ze iets tegen je?
5. Würden sie sich ihrer Stärke bewusst, bräuchten sie sich nicht zu verschwören.
   Als ze zich van hun kracht bewust waren, hoefden ze niet samen te spannen.
6. Je höher du aufsteigst, desto mehr wird man sich gegen dich verschwören.
   En hoe hoger je stijgt, des te meer er samenzweren om jou ten val te brengen.
7. Wir könnten uns nicht so gut in Ihrem Büro gegen ihn verschwören.
   We konden niet erg goed in je kantoor tegen hem samenzweren.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden