Voorbeelden

1. Wir verschulden uns.
   Zo komen we in de schuld.
2. Es ist unser Verschulden.
   Dit is onze fout.
3. Du wirst dich haushoch verschulden!
   Je gooit jezelf in krankzinnige schulden.
4. Das hast du dir selbst zu verschulden.
   En jij hebt die beslissing genomen.
5. Und sie hat keine Beweise über Whitneys Verschulden.
   En ze heeft geen bewijs van Whitney' s betrokkenheid.
6. Ich werde im Weg stehen oder euren Tod verschulden.
   Ofjullie sneuvelen door mijn toedoen.
7. Er wurde mit einem Extra-Chromosom geboren, ohne eigenem Verschulden.
   Hij is geboren met een extra chromosoom. Niet door zijn eigen fout.
8. Durch Verschulden des Menschen Hubert Farnsworth... mit seinem winzigen Verstand.
   Het is de schuld van professor Farnsworth en zijn kleine hersenen.
9. Wenn wir uns weiter verschulden, löst sich unser Versorgungssystem in Luft auf.
   Als we nog meer schulden maken, verdwijnen de basisbehoeften voor het volk.
10. Die Geschäfte laufen recht gut. Aber mit der Mieterhöhung müsste ich mich verschulden.
    De zaken lopen nu goed, maar met die verhoging zal ik schulden moeten maken.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden