NL: verschalen
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verschaald
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verschaal
jij verschaalt
hij verschaalt
wij verschalen
jullie verschalen
zij verschalen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verschaald
jij hebt verschaald
hij heeft verschaald
wij hebben verschaald
jullie hebben verschaald
zij hebben verschaald
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verschaalde
jij verschaalde
hij verschaalde
wij verschaalden
jullie verschaalden
zij verschaalden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verschaald
jij had verschaald
hij had verschaald
wij hadden verschaald
jullie hadden verschaald
zij hadden verschaald
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verschalen
jij zult verschalen
hij zal verschalen
wij zullen verschalen
jullie zullen verschalen
zij zullen verschalen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verschaald hebben
jij zult verschaald hebben
hij zal verschaald hebben
wij zullen verschaald hebben
jullie zullen verschaald hebben
zij zullen verschaald hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verschalen
jij zou verschalen
hij zou verschalen
wij zouden verschalen
jullie zouden verschalen
zij zouden verschalen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verschaald hebben
jij zou verschaald hebben
hij zou verschaald hebben
wij zouden verschaald hebben
jullie zouden verschaald hebben
zij zouden verschaald hebben
|
| Gebiedende wijs |
verschaal
|
| Aanvoegende wijs |
| verschale |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden