1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. verschaffen

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: verschaffen
NL: verschaffen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
verschaft

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik verschaf
jij verschaft
hij verschaft
wij verschaffen
jullie verschaffen
zij verschaffen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb verschaft
jij hebt verschaft
hij heeft verschaft
wij hebben verschaft
jullie hebben verschaft
zij hebben verschaft

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik verschafte
jij verschafte
hij verschafte
wij verschaften
jullie verschaften
zij verschaften

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had verschaft
jij had verschaft
hij had verschaft
wij hadden verschaft
jullie hadden verschaft
zij hadden verschaft

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal verschaffen
jij zult verschaffen
hij zal verschaffen
wij zullen verschaffen
jullie zullen verschaffen
zij zullen verschaffen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal verschaft hebben
jij zult verschaft hebben
hij zal verschaft hebben
wij zullen verschaft hebben
jullie zullen verschaft hebben
zij zullen verschaft hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou verschaffen
jij zou verschaffen
hij zou verschaffen
wij zouden verschaffen
jullie zouden verschaffen
zij zouden verschaffen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou verschaft hebben
jij zou verschaft hebben
hij zou verschaft hebben
wij zouden verschaft hebben
jullie zouden verschaft hebben
zij zouden verschaft hebben

Gebiedende wijs
verschaf

Aanvoegende wijs
verschaffe

Voorbeelden

  1. Ik verschaf een aangename omgeving... het noodzakelijke nectar.
    I provide a pleasurable environment... the necessary ambrosia.
  2. Verschaffen van inlichtingen - of geheimen.
    Provide intelligence or secrets.
  3. Kun je me' n alibi verschaffen?
    Can you buy me an alibi?
  4. Misschien kan jeugdzorg ons informatie verschaffen..
    Maybe if we talk to child services back in town, they could give us some information
  5. Ze kan misschien wat duidelijkheid verschaffen.
    She might be able to shed some light.
  6. Je moet me een alibi verschaffen.
    I need you to back me up on something.
  7. Drugs en alcohol verschaffen aan minderjarigen.
    Providing drugs and alcohol to minors.
  8. Nee, de Ouden zullen ons verschaffen.
    No, the Ancients will provide for us.
  9. We zullen serveren en genot verschaffen.
    We 're gonna be serving and delighting.
  10. Ik ga wat mooie plaatjes verschaffen.
    I 'm gonna get us some beauty shots here.


DE: verschaffen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
verschafft
verschaffend

Indikativ Präsens
ich verschaffe
du verschaffst
er verschafft
wir verschaffen
ihr verschafft
sie; Sie verschaffen

Indikativ Perfekt
ich habe verschafft
du hast verschafft
er hat verschafft
wir haben verschafft
ihr habt verschafft
sie; Sie haben verschafft

Indikativ Präteritum
ich verschaffte
du verschafftest
er verschaffte
wir verschafften
ihr verschafftet
sie; Sie verschafften

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte verschafft
du hattest verschafft
er hatte verschafft
wir hatten verschafft
ihr hattet verschafft
sie; Sie hatten verschafft

Indikativ Futur I
ich werde verschaffen
du wirst verschaffen
er wird verschaffen
wir werden verschaffen
ihr werdet verschaffen
sie; Sie werden verschaffen

Indikativ Futur II
ich werde verschafft haben
du wirst verschafft haben
er wird verschafft haben
wir werden verschafft haben
ihr werdet verschafft haben
sie; Sie werden verschafft haben

Konjunktiv I Präsens
ich verschaffe
du verschaffest
er verschaffe
wir verschaffen
ihr verschaffet
sie; Sie verschaffen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe verschafft
du habest verschafft
er habe verschafft
wir haben verschafft
ihr habet verschafft
sie; Sie haben verschafft

Konjunktiv II Präsens
ich verschaffte
du verschafftest
er verschaffte
wir verschafften
ihr verschafftet
sie; Sie verschafften

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte verschafft
du hättest verschafft
er hätte verschafft
wir hätten verschafft
ihr hättet verschafft
sie; Sie hätten verschafft

Konjunktiv II Futur I
ich würde verschaffen
du würdest verschaffen
er würde verschaffen
wir würden verschaffen
ihr würdet verschaffen
sie; Sie würden verschaffen

Konjunktiv II Futur II
ich würde verschafft haben
du würdest verschafft haben
er würde verschafft haben
wir würden verschafft haben
ihr würdet verschafft haben
sie; Sie würden verschafft haben

der Imperativ
du verschaffe


Voorbeelden

  1. Verschaff dir Zugang.
    Zie maar dat je er inkomt.
  2. Verschaff Dir Respekt.
    Zorg dat hij je respecteert.
  3. Verschaff uns etwas Zeit.
    Geef ons een opening.
  4. Verschaff dir wieder Kontrolle.
    Hou hem in bedwang.
  5. Verschaff mir zehn Sekunden.
    Bezorg me 10 seconden.
  6. Verschaff dir einen besseren Blickwinkel von dem Raum.
    Dan heb je een betere hoek van de kamer.
  7. Verschaff mir eine Ablenkung und ich rette uns alle.
    Zorg voor afleiding en ik zal ons allemaal redden.
  8. Verschaff mir ein Alibi, dann reden wir noch mal drüber.
    Als je een alibi voor me hebt, praten we over klusjes.
  9. Verschaffen uns Respekt.
    We winnen aan respect.
  10. Verschaffen wir uns Klarheit.
    Laten we duidelijk zijn.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try