NL: verruilen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verruild
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verruil jij verruilt hij verruilt wij verruilen jullie verruilen zij verruilen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verruild jij hebt verruild hij heeft verruild wij hebben verruild jullie hebben verruild zij hebben verruild
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verruilde jij verruilde hij verruilde wij verruilden jullie verruilden zij verruilden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verruild jij had verruild hij had verruild wij hadden verruild jullie hadden verruild zij hadden verruild
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verruilen jij zult verruilen hij zal verruilen wij zullen verruilen jullie zullen verruilen zij zullen verruilen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verruild hebben jij zult verruild hebben hij zal verruild hebben wij zullen verruild hebben jullie zullen verruild hebben zij zullen verruild hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verruilen jij zou verruilen hij zou verruilen wij zouden verruilen jullie zouden verruilen zij zouden verruilen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verruild hebben jij zou verruild hebben hij zou verruild hebben wij zouden verruild hebben jullie zouden verruild hebben zij zouden verruild hebben
|
| Gebiedende wijs |
verruil
|
| Aanvoegende wijs |
| verruile |