NL: verrijken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verrijkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verrijk jij verrijkt hij verrijkt wij verrijken jullie verrijken zij verrijken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verrijkt jij hebt verrijkt hij heeft verrijkt wij hebben verrijkt jullie hebben verrijkt zij hebben verrijkt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verrijkte jij verrijkte hij verrijkte wij verrijkten jullie verrijkten zij verrijkten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verrijkt jij had verrijkt hij had verrijkt wij hadden verrijkt jullie hadden verrijkt zij hadden verrijkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verrijken jij zult verrijken hij zal verrijken wij zullen verrijken jullie zullen verrijken zij zullen verrijken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verrijkt hebben jij zult verrijkt hebben hij zal verrijkt hebben wij zullen verrijkt hebben jullie zullen verrijkt hebben zij zullen verrijkt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verrijken jij zou verrijken hij zou verrijken wij zouden verrijken jullie zouden verrijken zij zouden verrijken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verrijkt hebben jij zou verrijkt hebben hij zou verrijkt hebben wij zouden verrijkt hebben jullie zouden verrijkt hebben zij zouden verrijkt hebben
|
| Gebiedende wijs |
verrijk
|
| Aanvoegende wijs |
| verrijke |