NL: verrekenen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verrekend
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verreken jij verrekent hij verrekent wij verrekenen jullie verrekenen zij verrekenen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verrekend jij hebt verrekend hij heeft verrekend wij hebben verrekend jullie hebben verrekend zij hebben verrekend
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verrekende jij verrekende hij verrekende wij verrekenden jullie verrekenden zij verrekenden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verrekend jij had verrekend hij had verrekend wij hadden verrekend jullie hadden verrekend zij hadden verrekend
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verrekenen jij zult verrekenen hij zal verrekenen wij zullen verrekenen jullie zullen verrekenen zij zullen verrekenen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verrekend hebben jij zult verrekend hebben hij zal verrekend hebben wij zullen verrekend hebben jullie zullen verrekend hebben zij zullen verrekend hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verrekenen jij zou verrekenen hij zou verrekenen wij zouden verrekenen jullie zouden verrekenen zij zouden verrekenen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verrekend hebben jij zou verrekend hebben hij zou verrekend hebben wij zouden verrekend hebben jullie zouden verrekend hebben zij zouden verrekend hebben
|
| Gebiedende wijs |
verreken
|
| Aanvoegende wijs |
| verrekene |