NL: verplegen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
verpleegd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verpleeg jij verpleegt hij verpleegt wij verplegen jullie verplegen zij verplegen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verpleegd jij hebt verpleegd hij heeft verpleegd wij hebben verpleegd jullie hebben verpleegd zij hebben verpleegd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verpleegde jij verpleegde hij verpleegde wij verpleegden jullie verpleegden zij verpleegden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verpleegd jij had verpleegd hij had verpleegd wij hadden verpleegd jullie hadden verpleegd zij hadden verpleegd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verplegen jij zult verplegen hij zal verplegen wij zullen verplegen jullie zullen verplegen zij zullen verplegen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verpleegd hebben jij zult verpleegd hebben hij zal verpleegd hebben wij zullen verpleegd hebben jullie zullen verpleegd hebben zij zullen verpleegd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verplegen jij zou verplegen hij zou verplegen wij zouden verplegen jullie zouden verplegen zij zouden verplegen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verpleegd hebben jij zou verpleegd hebben hij zou verpleegd hebben wij zouden verpleegd hebben jullie zouden verpleegd hebben zij zouden verpleegd hebben
|
Gebiedende wijs |
verpleeg
|
Aanvoegende wijs |
verplege |