Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: verplaatsen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
verplaatst

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik verplaats
jij verplaatst
hij verplaatst
wij verplaatsen
jullie verplaatsen
zij verplaatsen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb verplaatst
jij hebt verplaatst
hij heeft verplaatst
wij hebben verplaatst
jullie hebben verplaatst
zij hebben verplaatst

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik verplaatste
jij verplaatste
hij verplaatste
wij verplaatsten
jullie verplaatsten
zij verplaatsten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had verplaatst
jij had verplaatst
hij had verplaatst
wij hadden verplaatst
jullie hadden verplaatst
zij hadden verplaatst

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal verplaatsen
jij zult verplaatsen
hij zal verplaatsen
wij zullen verplaatsen
jullie zullen verplaatsen
zij zullen verplaatsen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal verplaatst hebben
jij zult verplaatst hebben
hij zal verplaatst hebben
wij zullen verplaatst hebben
jullie zullen verplaatst hebben
zij zullen verplaatst hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou verplaatsen
jij zou verplaatsen
hij zou verplaatsen
wij zouden verplaatsen
jullie zouden verplaatsen
zij zouden verplaatsen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou verplaatst hebben
jij zou verplaatst hebben
hij zou verplaatst hebben
wij zouden verplaatst hebben
jullie zouden verplaatst hebben
zij zouden verplaatst hebben

Gebiedende wijs
verplaats

Aanvoegende wijs
verplaatse

Voorbeelden

  1. Verplaats, verplaats.
    Move it, move it.
  2. Daar, verplaats die.
    There, move that one.
  3. Verplaats je auto.
    Move your car back!
  4. Verplaats deze patooties.
    Move those patooties.
  5. Verplaats je vuilniswagen!
    Move your garbage car!
  6. Ik verplaats leven.
    All I do is move life.
  7. Verplaats jezelf, jongen.
    Move yourself, lad!
  8. Verplaats de patiënt!
    Move the patient!
  9. Ik verplaats geldstromen.
    I move money from one place to another.
  10. Verplaats die vrachtwagen!
    You move the truck!

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden