NL: verpanden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verpand
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verpand jij verpandt hij verpandt wij verpanden jullie verpanden zij verpanden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben verpand jij bent verpand hij is verpand wij zijn verpand jullie zijn verpand zij zijn verpand
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verpandde jij verpandde hij verpandde wij verpandden jullie verpandden zij verpandden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was verpand jij was verpand hij was verpand wij waren verpand jullie waren verpand zij waren verpand
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verpanden jij zult verpanden hij zal verpanden wij zullen verpanden jullie zullen verpanden zij zullen verpanden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verpand zijn jij zult verpand zijn hij zal verpand zijn wij zullen verpand zijn jullie zullen verpand zijn zij zullen verpand zijn
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verpanden jij zou verpanden hij zou verpanden wij zouden verpanden jullie zouden verpanden zij zouden verpanden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verpand zijn jij zou verpand zijn hij zou verpand zijn wij zouden verpand zijn jullie zouden verpand zijn zij zouden verpand zijn
|
| Gebiedende wijs |
verpand
|
| Aanvoegende wijs |
| verpande |