NL: verpakken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verpakt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verpak jij verpakt hij verpakt wij verpakken jullie verpakken zij verpakken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verpakt jij hebt verpakt hij heeft verpakt wij hebben verpakt jullie hebben verpakt zij hebben verpakt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verpakte jij verpakte hij verpakte wij verpakten jullie verpakten zij verpakten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verpakt jij had verpakt hij had verpakt wij hadden verpakt jullie hadden verpakt zij hadden verpakt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verpakken jij zult verpakken hij zal verpakken wij zullen verpakken jullie zullen verpakken zij zullen verpakken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verpakt hebben jij zult verpakt hebben hij zal verpakt hebben wij zullen verpakt hebben jullie zullen verpakt hebben zij zullen verpakt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verpakken jij zou verpakken hij zou verpakken wij zouden verpakken jullie zouden verpakken zij zouden verpakken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verpakt hebben jij zou verpakt hebben hij zou verpakt hebben wij zouden verpakt hebben jullie zouden verpakt hebben zij zouden verpakt hebben
|
| Gebiedende wijs |
verpak
|
| Aanvoegende wijs |
| verpakke |