NL: verpachten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verpacht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verpacht jij verpacht hij verpacht wij verpachten jullie verpachten zij verpachten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verpacht jij hebt verpacht hij heeft verpacht wij hebben verpacht jullie hebben verpacht zij hebben verpacht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verpachtte jij verpachtte hij verpachtte wij verpachtten jullie verpachtten zij verpachtten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verpacht jij had verpacht hij had verpacht wij hadden verpacht jullie hadden verpacht zij hadden verpacht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verpachten jij zult verpachten hij zal verpachten wij zullen verpachten jullie zullen verpachten zij zullen verpachten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verpacht hebben jij zult verpacht hebben hij zal verpacht hebben wij zullen verpacht hebben jullie zullen verpacht hebben zij zullen verpacht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verpachten jij zou verpachten hij zou verpachten wij zouden verpachten jullie zouden verpachten zij zouden verpachten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verpacht hebben jij zou verpacht hebben hij zou verpacht hebben wij zouden verpacht hebben jullie zouden verpacht hebben zij zouden verpacht hebben
|
| Gebiedende wijs |
verpacht
|
| Aanvoegende wijs |
| verpachte |