NL: verordenen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
verordend
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verorden jij verordent hij verordent wij verordenen jullie verordenen zij verordenen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verordend jij hebt verordend hij heeft verordend wij hebben verordend jullie hebben verordend zij hebben verordend
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verordende jij verordende hij verordende wij verordenden jullie verordenden zij verordenden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verordend jij had verordend hij had verordend wij hadden verordend jullie hadden verordend zij hadden verordend
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verordenen jij zult verordenen hij zal verordenen wij zullen verordenen jullie zullen verordenen zij zullen verordenen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verordend hebben jij zult verordend hebben hij zal verordend hebben wij zullen verordend hebben jullie zullen verordend hebben zij zullen verordend hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verordenen jij zou verordenen hij zou verordenen wij zouden verordenen jullie zouden verordenen zij zouden verordenen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verordend hebben jij zou verordend hebben hij zou verordend hebben wij zouden verordend hebben jullie zouden verordend hebben zij zouden verordend hebben
|
Gebiedende wijs |
verorden
|
Aanvoegende wijs |
verordene |