NL: veropenbaren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
veropenbaard
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik veropenbaar jij veropenbaart hij veropenbaart wij veropenbaaren jullie veropenbaaren zij veropenbaaren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb veropenbaard jij hebt veropenbaard hij heeft veropenbaard wij hebben veropenbaard jullie hebben veropenbaard zij hebben veropenbaard
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik veropenbaarde jij veropenbaarde hij veropenbaarde wij veropenbaarden jullie veropenbaarden zij veropenbaarden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had veropenbaard jij had veropenbaard hij had veropenbaard wij hadden veropenbaard jullie hadden veropenbaard zij hadden veropenbaard
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal veropenbaaren jij zult veropenbaaren hij zal veropenbaaren wij zullen veropenbaaren jullie zullen veropenbaaren zij zullen veropenbaaren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal veropenbaard hebben jij zult veropenbaard hebben hij zal veropenbaard hebben wij zullen veropenbaard hebben jullie zullen veropenbaard hebben zij zullen veropenbaard hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou veropenbaaren jij zou veropenbaaren hij zou veropenbaaren wij zouden veropenbaaren jullie zouden veropenbaaren zij zouden veropenbaaren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou veropenbaard hebben jij zou veropenbaard hebben hij zou veropenbaard hebben wij zouden veropenbaard hebben jullie zouden veropenbaard hebben zij zouden veropenbaard hebben
|
| Gebiedende wijs |
veropenbaar
|
| Aanvoegende wijs |
| veropenbare |