Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: veroorloven

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
veroorloofd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik veroorloof
jij veroorlooft
hij veroorlooft
wij veroorloven
jullie veroorloven
zij veroorloven

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb veroorloofd
jij hebt veroorloofd
hij heeft veroorloofd
wij hebben veroorloofd
jullie hebben veroorloofd
zij hebben veroorloofd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik veroorloofde
jij veroorloofde
hij veroorloofde
wij veroorloofden
jullie veroorloofden
zij veroorloofden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had veroorloofd
jij had veroorloofd
hij had veroorloofd
wij hadden veroorloofd
jullie hadden veroorloofd
zij hadden veroorloofd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal veroorloven
jij zult veroorloven
hij zal veroorloven
wij zullen veroorloven
jullie zullen veroorloven
zij zullen veroorloven

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal veroorloofd hebben
jij zult veroorloofd hebben
hij zal veroorloofd hebben
wij zullen veroorloofd hebben
jullie zullen veroorloofd hebben
zij zullen veroorloofd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou veroorloven
jij zou veroorloven
hij zou veroorloven
wij zouden veroorloven
jullie zouden veroorloven
zij zouden veroorloven

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou veroorloofd hebben
jij zou veroorloofd hebben
hij zou veroorloofd hebben
wij zouden veroorloofd hebben
jullie zouden veroorloofd hebben
zij zouden veroorloofd hebben

Gebiedende wijs
veroorloof

Aanvoegende wijs
veroorlove

Voorbeelden

  1. Waarvan veroorloof ik me laser?
    Where am I going to afford to laser?
  2. Op geen manier veroorloof ik me college voor mijn twee kinderen, zonder hem.
    I mean, no way I swing college for my two kids without him.
  3. Kunnen we dit veroorloven?
    Can we afford this? We can now.
  4. Kan je mij veroorloven?
    Can you afford me?
  5. Als je het niet kunt veroorloven, kun je het niet veroorloven.
    If you can 't afford it, you can 't afford it.
  6. Ik kan niets anders veroorloven.
    I can 't afford anything else.
  7. Niemand kon zich verdriet veroorloven.
    Grief was a luxury none of us could afford.
  8. Kan ik me niet veroorloven.
    I can 't afford a holiday.
  9. Je kan het je veroorloven.
    You could afford it.
  10. Hoe kon je zoiets veroorloven?
    How could you afford something like that?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden