Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: verontrusten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
verontrust

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik verontrust
jij verontrust
hij verontrust
wij verontrusten
jullie verontrusten
zij verontrusten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb verontrust
jij hebt verontrust
hij heeft verontrust
wij hebben verontrust
jullie hebben verontrust
zij hebben verontrust

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik verontrustte
jij verontrustte
hij verontrustte
wij verontrustten
jullie verontrustten
zij verontrustten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had verontrust
jij had verontrust
hij had verontrust
wij hadden verontrust
jullie hadden verontrust
zij hadden verontrust

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal verontrusten
jij zult verontrusten
hij zal verontrusten
wij zullen verontrusten
jullie zullen verontrusten
zij zullen verontrusten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal verontrust hebben
jij zult verontrust hebben
hij zal verontrust hebben
wij zullen verontrust hebben
jullie zullen verontrust hebben
zij zullen verontrust hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou verontrusten
jij zou verontrusten
hij zou verontrusten
wij zouden verontrusten
jullie zouden verontrusten
zij zouden verontrusten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou verontrust hebben
jij zou verontrust hebben
hij zou verontrust hebben
wij zouden verontrust hebben
jullie zouden verontrust hebben
zij zouden verontrust hebben

Gebiedende wijs
verontrust

Aanvoegende wijs
verontruste

Voorbeelden

  1. Iets verontrust mij.
    Something 's been troubling me.
  2. Ze keek verontrust.
    She looked worried.
  3. Verontrust je dat?
    Does this disturb you?
  4. Ze was verontrust?
    She was distressed? Yeah.
  5. Eentje verontrust me.
    And one in particular.
  6. Je lippen zijn verontrust.
    Your lips are troubled.
  7. Je lijkt verontrust, William.
    You seem troubled, William.
  8. Dat verontrust me dus.
    That 's what worries me.
  9. Ok, je bent verontrust.
    All right, you 're upset.
  10. Wees niet verontrust, schat.
    Don 't get upset, darling.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden