Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: verongelukken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
verongelukt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik verongeluk
jij verongelukt
hij verongelukt
wij verongelukken
jullie verongelukken
zij verongelukken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik ben verongelukt
jij bent verongelukt
hij is verongelukt
wij zijn verongelukt
jullie zijn verongelukt
zij zijn verongelukt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik verongelukte
jij verongelukte
hij verongelukte
wij verongelukten
jullie verongelukten
zij verongelukten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik was verongelukt
jij was verongelukt
hij was verongelukt
wij waren verongelukt
jullie waren verongelukt
zij waren verongelukt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal verongelukken
jij zult verongelukken
hij zal verongelukken
wij zullen verongelukken
jullie zullen verongelukken
zij zullen verongelukken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal verongelukt zijn
jij zult verongelukt zijn
hij zal verongelukt zijn
wij zullen verongelukt zijn
jullie zullen verongelukt zijn
zij zullen verongelukt zijn

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou verongelukken
jij zou verongelukken
hij zou verongelukken
wij zouden verongelukken
jullie zouden verongelukken
zij zouden verongelukken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou verongelukt zijn
jij zou verongelukt zijn
hij zou verongelukt zijn
wij zouden verongelukt zijn
jullie zouden verongelukt zijn
zij zouden verongelukt zijn

Gebiedende wijs
verongeluk

Aanvoegende wijs
verongelukke

Voorbeelden

  1. Dan verongeluk je en verlies je je leven, of erger.
    Then you get in an accident and get killed, or worse.
  2. We verongelukken nog.
    We 're going to crash.
  3. Je kunt hier verongelukken.
    You could get yourself killed out here.
  4. Je bus kon verongelukken.
    Your bus could crash.
  5. En het laat verongelukken.
    And remotely crash it.
  6. Ik wil niet verongelukken.
    I don 't want to get in an accident.
  7. Wil je dat we verongelukken?
    You trying to kill us?
  8. Hij hoeft niet te verongelukken.
    He has no reason to have an accident.
  9. Hij wilde me laten verongelukken.
    He was trying to kill me!
  10. Denk je dat ze wilde verongelukken?
    Do you think she meant to crash?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden