NL: vernikkelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
vernikkeld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vernikkel jij vernikkelt hij vernikkelt wij vernikkelen jullie vernikkelen zij vernikkelen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vernikkeld jij hebt vernikkeld hij heeft vernikkeld wij hebben vernikkeld jullie hebben vernikkeld zij hebben vernikkeld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vernikkelde jij vernikkelde hij vernikkelde wij vernikkelden jullie vernikkelden zij vernikkelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vernikkeld jij had vernikkeld hij had vernikkeld wij hadden vernikkeld jullie hadden vernikkeld zij hadden vernikkeld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vernikkelen jij zult vernikkelen hij zal vernikkelen wij zullen vernikkelen jullie zullen vernikkelen zij zullen vernikkelen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vernikkeld hebben jij zult vernikkeld hebben hij zal vernikkeld hebben wij zullen vernikkeld hebben jullie zullen vernikkeld hebben zij zullen vernikkeld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vernikkelen jij zou vernikkelen hij zou vernikkelen wij zouden vernikkelen jullie zouden vernikkelen zij zouden vernikkelen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vernikkeld hebben jij zou vernikkeld hebben hij zou vernikkeld hebben wij zouden vernikkeld hebben jullie zouden vernikkeld hebben zij zouden vernikkeld hebben
|
Gebiedende wijs |
vernikkel
|
Aanvoegende wijs |
vernikkele |