NL: vernederlandsen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
vernederlandst
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vernederlands jij vernederlandst hij vernederlandst wij vernederlandsen jullie vernederlandsen zij vernederlandsen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vernederlandst jij hebt vernederlandst hij heeft vernederlandst wij hebben vernederlandst jullie hebben vernederlandst zij hebben vernederlandst
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vernederlandste jij vernederlandste hij vernederlandste wij vernederlandsten jullie vernederlandsten zij vernederlandsten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vernederlandst jij had vernederlandst hij had vernederlandst wij hadden vernederlandst jullie hadden vernederlandst zij hadden vernederlandst
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vernederlandsen jij zult vernederlandsen hij zal vernederlandsen wij zullen vernederlandsen jullie zullen vernederlandsen zij zullen vernederlandsen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vernederlandst hebben jij zult vernederlandst hebben hij zal vernederlandst hebben wij zullen vernederlandst hebben jullie zullen vernederlandst hebben zij zullen vernederlandst hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vernederlandsen jij zou vernederlandsen hij zou vernederlandsen wij zouden vernederlandsen jullie zouden vernederlandsen zij zouden vernederlandsen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vernederlandst hebben jij zou vernederlandst hebben hij zou vernederlandst hebben wij zouden vernederlandst hebben jullie zouden vernederlandst hebben zij zouden vernederlandst hebben
|
Gebiedende wijs |
vernederlands
|
Aanvoegende wijs |
vernederlandse |