NL: vermorzelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
vermorzeld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vermorzel jij vermorzelt hij vermorzelt wij vermorzelen jullie vermorzelen zij vermorzelen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vermorzeld jij hebt vermorzeld hij heeft vermorzeld wij hebben vermorzeld jullie hebben vermorzeld zij hebben vermorzeld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vermorzelde jij vermorzelde hij vermorzelde wij vermorzelden jullie vermorzelden zij vermorzelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vermorzeld jij had vermorzeld hij had vermorzeld wij hadden vermorzeld jullie hadden vermorzeld zij hadden vermorzeld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vermorzelen jij zult vermorzelen hij zal vermorzelen wij zullen vermorzelen jullie zullen vermorzelen zij zullen vermorzelen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vermorzeld hebben jij zult vermorzeld hebben hij zal vermorzeld hebben wij zullen vermorzeld hebben jullie zullen vermorzeld hebben zij zullen vermorzeld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vermorzelen jij zou vermorzelen hij zou vermorzelen wij zouden vermorzelen jullie zouden vermorzelen zij zouden vermorzelen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vermorzeld hebben jij zou vermorzeld hebben hij zou vermorzeld hebben wij zouden vermorzeld hebben jullie zouden vermorzeld hebben zij zouden vermorzeld hebben
|
Gebiedende wijs |
vermorzel
|
Aanvoegende wijs |
vermorzele |