NL: vermommen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
vermomd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vermom jij vermomt hij vermomt wij vermommen jullie vermommen zij vermommen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vermomd jij hebt vermomd hij heeft vermomd wij hebben vermomd jullie hebben vermomd zij hebben vermomd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vermomde jij vermomde hij vermomde wij vermomden jullie vermomden zij vermomden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vermomd jij had vermomd hij had vermomd wij hadden vermomd jullie hadden vermomd zij hadden vermomd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vermommen jij zult vermommen hij zal vermommen wij zullen vermommen jullie zullen vermommen zij zullen vermommen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vermomd hebben jij zult vermomd hebben hij zal vermomd hebben wij zullen vermomd hebben jullie zullen vermomd hebben zij zullen vermomd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vermommen jij zou vermommen hij zou vermommen wij zouden vermommen jullie zouden vermommen zij zouden vermommen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vermomd hebben jij zou vermomd hebben hij zou vermomd hebben wij zouden vermomd hebben jullie zouden vermomd hebben zij zouden vermomd hebben
|
| Gebiedende wijs |
vermom
|
| Aanvoegende wijs |
| vermomme |