Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: verladen
NL: verladen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
verladen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik verlaad
jij verlaadt
hij verlaadt
wij verladen
jullie verladen
zij verladen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb verladen
jij hebt verladen
hij heeft verladen
wij hebben verladen
jullie hebben verladen
zij hebben verladen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik verlaadde
jij verlaadde
hij verlaadde
wij verlaadden
jullie verlaadden
zij verlaadden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had verladen
jij had verladen
hij had verladen
wij hadden verladen
jullie hadden verladen
zij hadden verladen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal verladen
jij zult verladen
hij zal verladen
wij zullen verladen
jullie zullen verladen
zij zullen verladen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal verladen hebben
jij zult verladen hebben
hij zal verladen hebben
wij zullen verladen hebben
jullie zullen verladen hebben
zij zullen verladen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou verladen
jij zou verladen
hij zou verladen
wij zouden verladen
jullie zouden verladen
zij zouden verladen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou verladen hebben
jij zou verladen hebben
hij zou verladen hebben
wij zouden verladen hebben
jullie zouden verladen hebben
zij zouden verladen hebben

Gebiedende wijs
verlaad

Aanvoegende wijs
verlade


DE: verladen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
verladen
verladend

Indikativ Präsens
ich verlade
du verlädst
er verlädt
wir verladen
ihr verlad(e)t
sie; Sie verladen

Indikativ Perfekt
ich habe verladen
du hast verladen
er hat verladen
wir haben verladen
ihr habt verladen
sie; Sie haben verladen

Indikativ Präteritum
ich verlud
du verludst
er verlud
wir verluden
ihr verludt
sie; Sie verluden

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte verladen
du hattest verladen
er hatte verladen
wir hatten verladen
ihr hattet verladen
sie; Sie hatten verladen

Indikativ Futur I
ich werde verladen
du wirst verladen
er wird verladen
wir werden verladen
ihr werdet verladen
sie; Sie werden verladen

Indikativ Futur II
ich werde verladen haben
du wirst verladen haben
er wird verladen haben
wir werden verladen haben
ihr werdet verladen haben
sie; Sie werden verladen haben

Konjunktiv I Präsens
ich verlade
du verladest
er verlade
wir verladen
ihr verladet
sie; Sie verladen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe verladen
du habest verladen
er habe verladen
wir haben verladen
ihr habet verladen
sie; Sie haben verladen

Konjunktiv II Präsens
ich verlüde
du verlüdest
er verlüde
wir verlüden
ihr verlüdet
sie; Sie verlüden

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte verladen
du hättest verladen
er hätte verladen
wir hätten verladen
ihr hättet verladen
sie; Sie hätten verladen

Konjunktiv II Futur I
ich würde verladen
du würdest verladen
er würde verladen
wir würden verladen
ihr würdet verladen
sie; Sie würden verladen

Konjunktiv II Futur II
ich würde verladen haben
du würdest verladen haben
er würde verladen haben
wir würden verladen haben
ihr würdet verladen haben
sie; Sie würden verladen haben

der Imperativ
du verlade; verlad


Voorbeelden

  1. Paket ist verladen.
    Lading aan boord.
  2. Sie verladen uns!
    We worden verhuisd.
  3. Die Waffen sind verladen.
    De wapens zijn opgeladen.
  4. Ich war so verladen.
    Ik raakte zo stoned...
  5. Sollen wir ihn verladen?
    Wilt u dat wij hem inladen?
  6. Ist das Pulver verladen?
    Is het buskruit ingeladen?
  7. Er hat unsere Ausrüstung verladen.
    Hij laadt altijd onze spullen in.
  8. Die Ausrüstung ist bereits verladen.
    Het toestel is al geladen.
  9. Die Gefangenen wurden hier verladen.
    Hier zijn de gevangenen ingeladen.
  10. Sie haben jede Tasche verladen.
    U heeft elke tas ingeladen.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden