NL: verknollen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verknold
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verknol jij verknolt hij verknolt wij verknollen jullie verknollen zij verknollen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verknold jij hebt verknold hij heeft verknold wij hebben verknold jullie hebben verknold zij hebben verknold
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verknolde jij verknolde hij verknolde wij verknolden jullie verknolden zij verknolden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verknold jij had verknold hij had verknold wij hadden verknold jullie hadden verknold zij hadden verknold
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verknollen jij zult verknollen hij zal verknollen wij zullen verknollen jullie zullen verknollen zij zullen verknollen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verknold hebben jij zult verknold hebben hij zal verknold hebben wij zullen verknold hebben jullie zullen verknold hebben zij zullen verknold hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verknollen jij zou verknollen hij zou verknollen wij zouden verknollen jullie zouden verknollen zij zouden verknollen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verknold hebben jij zou verknold hebben hij zou verknold hebben wij zouden verknold hebben jullie zouden verknold hebben zij zouden verknold hebben
|
| Gebiedende wijs |
verknol
|
| Aanvoegende wijs |
| verknolle |