NL: verkavelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verkaveld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verkavel jij verkavelt hij verkavelt wij verkavelen jullie verkavelen zij verkavelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verkaveld jij hebt verkaveld hij heeft verkaveld wij hebben verkaveld jullie hebben verkaveld zij hebben verkaveld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verkavelde jij verkavelde hij verkavelde wij verkavelden jullie verkavelden zij verkavelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verkaveld jij had verkaveld hij had verkaveld wij hadden verkaveld jullie hadden verkaveld zij hadden verkaveld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verkavelen jij zult verkavelen hij zal verkavelen wij zullen verkavelen jullie zullen verkavelen zij zullen verkavelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verkaveld hebben jij zult verkaveld hebben hij zal verkaveld hebben wij zullen verkaveld hebben jullie zullen verkaveld hebben zij zullen verkaveld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verkavelen jij zou verkavelen hij zou verkavelen wij zouden verkavelen jullie zouden verkavelen zij zouden verkavelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verkaveld hebben jij zou verkaveld hebben hij zou verkaveld hebben wij zouden verkaveld hebben jullie zouden verkaveld hebben zij zouden verkaveld hebben
|
| Gebiedende wijs |
verkavel
|
| Aanvoegende wijs |
| verkavele |