NL: verjaren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
verjaard
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verjaar jij verjaart hij verjaart wij verjaren jullie verjaren zij verjaren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verjaard jij hebt verjaard hij heeft verjaard wij hebben verjaard jullie hebben verjaard zij hebben verjaard
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verjaarde jij verjaarde hij verjaarde wij verjaarden jullie verjaarden zij verjaarden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verjaard jij had verjaard hij had verjaard wij hadden verjaard jullie hadden verjaard zij hadden verjaard
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verjaren jij zult verjaren hij zal verjaren wij zullen verjaren jullie zullen verjaren zij zullen verjaren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verjaard hebben jij zult verjaard hebben hij zal verjaard hebben wij zullen verjaard hebben jullie zullen verjaard hebben zij zullen verjaard hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verjaren jij zou verjaren hij zou verjaren wij zouden verjaren jullie zouden verjaren zij zouden verjaren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verjaard hebben jij zou verjaard hebben hij zou verjaard hebben wij zouden verjaard hebben jullie zouden verjaard hebben zij zouden verjaard hebben
|
Gebiedende wijs |
verjaar
|
Aanvoegende wijs |
verjare |