Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: verjagen
NL: verjagen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
verjaagd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik verjaag
jij verjaagt
hij verjaagt
wij verjagen
jullie verjagen
zij verjagen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb verjaagd
jij hebt verjaagd
hij heeft verjaagd
wij hebben verjaagd
jullie hebben verjaagd
zij hebben verjaagd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik verjaagde
jij verjaagde
hij verjaagde
wij verjaagden
jullie verjaagden
zij verjaagden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had verjaagd
jij had verjaagd
hij had verjaagd
wij hadden verjaagd
jullie hadden verjaagd
zij hadden verjaagd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal verjagen
jij zult verjagen
hij zal verjagen
wij zullen verjagen
jullie zullen verjagen
zij zullen verjagen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal verjaagd hebben
jij zult verjaagd hebben
hij zal verjaagd hebben
wij zullen verjaagd hebben
jullie zullen verjaagd hebben
zij zullen verjaagd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou verjagen
jij zou verjagen
hij zou verjagen
wij zouden verjagen
jullie zouden verjagen
zij zouden verjagen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou verjaagd hebben
jij zou verjaagd hebben
hij zou verjaagd hebben
wij zouden verjaagd hebben
jullie zouden verjaagd hebben
zij zouden verjaagd hebben

Gebiedende wijs
verjaag

Aanvoegende wijs
verjage

Voorbeelden

  1. Verjaag de bandieten.
    Drive out the bandits!
  2. Lieve Marianne, verjaag hem.
    Dear Marianne, chase him away.
  3. Ditmaal verjaag ik je voorgoed.
    This time I 'm gonna vanquish you for good.
  4. Verjaag ze uit hun fictie.
    Jar them out of their fiction.
  5. Zo verjaag je de eenden.
    You 'll scare the ducks.
  6. Dan verjaag ik haar zelf wel.
    I 'll find her and vanquish her myself.
  7. Ik verjaag elke dag demonen. Echte demonen.
    I vanquish demons every day, real ones.
  8. Zwaai met je armen. Verjaag de dood, maar blijf mooi.
    Flap your arms, chase death away, but remain beautiful.
  9. Vijanden kunnen verjagen...
    Scare away predators...
  10. Je zal hem verjagen.
    You 'll scare him away.


DE: verjagen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
verjagt
verjagend

Indikativ Präsens
ich verjage
du verjagst
er verjagt
wir verjagen
ihr verjagt
sie; Sie verjagen

Indikativ Perfekt
ich habe verjagt
du hast verjagt
er hat verjagt
wir haben verjagt
ihr habt verjagt
sie; Sie haben verjagt

Indikativ Präteritum
ich verjagte
du verjagtest
er verjagte
wir verjagten
ihr verjagtet
sie; Sie verjagten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte verjagt
du hattest verjagt
er hatte verjagt
wir hatten verjagt
ihr hattet verjagt
sie; Sie hatten verjagt

Indikativ Futur I
ich werde verjagen
du wirst verjagen
er wird verjagen
wir werden verjagen
ihr werdet verjagen
sie; Sie werden verjagen

Indikativ Futur II
ich werde verjagt haben
du wirst verjagt haben
er wird verjagt haben
wir werden verjagt haben
ihr werdet verjagt haben
sie; Sie werden verjagt haben

Konjunktiv I Präsens
ich verjage
du verjagest
er verjage
wir verjagen
ihr verjaget
sie; Sie verjagen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe verjagt
du habest verjagt
er habe verjagt
wir haben verjagt
ihr habet verjagt
sie; Sie haben verjagt

Konjunktiv II Präsens
ich verjagte
du verjagtest
er verjagte
wir verjagten
ihr verjagtet
sie; Sie verjagten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte verjagt
du hättest verjagt
er hätte verjagt
wir hätten verjagt
ihr hättet verjagt
sie; Sie hätten verjagt

Konjunktiv II Futur I
ich würde verjagen
du würdest verjagen
er würde verjagen
wir würden verjagen
ihr würdet verjagen
sie; Sie würden verjagen

Konjunktiv II Futur II
ich würde verjagt haben
du würdest verjagt haben
er würde verjagt haben
wir würden verjagt haben
ihr würdet verjagt haben
sie; Sie würden verjagt haben

der Imperativ
du verjage


Voorbeelden

  1. Geh und verjag' die Tauben!
    Ga met de duiven spelen.
  2. Den Vatikan verjagen?
    Het Vaticaan verbannen?
  3. Schießen, nicht verjagen.
    Je moet ze raken, niet wegjagen.
  4. Seither verjagen wir Invasoren.
    Sindsdien hebben we indringers afgeweerd.
  5. Man muss sie verjagen.
    Die moeten worden weggejaagd.
  6. Katzen mit Muskeln verjagen,
    Een enge kat met veel spieren,
  7. Die verjagen die Krähen.
    Houdt de kraaien weg.
  8. Verjagen ihn aus den Mauern.
    Drijven hem van onze muren.
  9. Ich lasse mich nicht verjagen!
    Ik laat me niet wegjagen.
  10. Ich will dich nicht verjagen.
    Ik wimpel je niet af.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden