NL: verinnerlijken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verinnerlijkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verinnerlijk jij verinnerlijkt hij verinnerlijkt wij verinnerlijken jullie verinnerlijken zij verinnerlijken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verinnerlijkt jij hebt verinnerlijkt hij heeft verinnerlijkt wij hebben verinnerlijkt jullie hebben verinnerlijkt zij hebben verinnerlijkt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verinnerlijkte jij verinnerlijkte hij verinnerlijkte wij verinnerlijkten jullie verinnerlijkten zij verinnerlijkten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verinnerlijkt jij had verinnerlijkt hij had verinnerlijkt wij hadden verinnerlijkt jullie hadden verinnerlijkt zij hadden verinnerlijkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verinnerlijken jij zult verinnerlijken hij zal verinnerlijken wij zullen verinnerlijken jullie zullen verinnerlijken zij zullen verinnerlijken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verinnerlijkt hebben jij zult verinnerlijkt hebben hij zal verinnerlijkt hebben wij zullen verinnerlijkt hebben jullie zullen verinnerlijkt hebben zij zullen verinnerlijkt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verinnerlijken jij zou verinnerlijken hij zou verinnerlijken wij zouden verinnerlijken jullie zouden verinnerlijken zij zouden verinnerlijken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verinnerlijkt hebben jij zou verinnerlijkt hebben hij zou verinnerlijkt hebben wij zouden verinnerlijkt hebben jullie zouden verinnerlijkt hebben zij zouden verinnerlijkt hebben
|
| Gebiedende wijs |
verinnerlijk
|
| Aanvoegende wijs |
| verinnerlijke |