NL: vergrijzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
vergrijsd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vergrijs jij vergrijst hij vergrijst wij vergrijzen jullie vergrijzen zij vergrijzen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vergrijsd jij hebt vergrijsd hij heeft vergrijsd wij hebben vergrijsd jullie hebben vergrijsd zij hebben vergrijsd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vergrijsde jij vergrijsde hij vergrijsde wij vergrijsden jullie vergrijsden zij vergrijsden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vergrijsd jij had vergrijsd hij had vergrijsd wij hadden vergrijsd jullie hadden vergrijsd zij hadden vergrijsd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vergrijzen jij zult vergrijzen hij zal vergrijzen wij zullen vergrijzen jullie zullen vergrijzen zij zullen vergrijzen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vergrijsd hebben jij zult vergrijsd hebben hij zal vergrijsd hebben wij zullen vergrijsd hebben jullie zullen vergrijsd hebben zij zullen vergrijsd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vergrijzen jij zou vergrijzen hij zou vergrijzen wij zouden vergrijzen jullie zouden vergrijzen zij zouden vergrijzen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vergrijsd hebben jij zou vergrijsd hebben hij zou vergrijsd hebben wij zouden vergrijsd hebben jullie zouden vergrijsd hebben zij zouden vergrijsd hebben
|
| Gebiedende wijs |
vergrijs
|
| Aanvoegende wijs |
| vergrijze |