NL: vergrijpen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
vergrepen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vergrijp jij vergrijpt hij vergrijpt wij vergrijpen jullie vergrijpen zij vergrijpen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vergrepen jij hebt vergrepen hij heeft vergrepen wij hebben vergrepen jullie hebben vergrepen zij hebben vergrepen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vergreep jij vergreep hij vergreep wij vergrepen jullie vergrepen zij vergrepen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vergrepen jij had vergrepen hij had vergrepen wij hadden vergrepen jullie hadden vergrepen zij hadden vergrepen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vergrijpen jij zult vergrijpen hij zal vergrijpen wij zullen vergrijpen jullie zullen vergrijpen zij zullen vergrijpen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vergrepen hebben jij zult vergrepen hebben hij zal vergrepen hebben wij zullen vergrepen hebben jullie zullen vergrepen hebben zij zullen vergrepen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vergrijpen jij zou vergrijpen hij zou vergrijpen wij zouden vergrijpen jullie zouden vergrijpen zij zouden vergrijpen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vergrepen hebben jij zou vergrepen hebben hij zou vergrepen hebben wij zouden vergrepen hebben jullie zouden vergrepen hebben zij zouden vergrepen hebben
|
| Gebiedende wijs |
vergrijp
|
| Aanvoegende wijs |
| vergrijpe |