NL: vergieten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
vergoten
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vergiet jij vergiet hij vergiet wij vergieten jullie vergieten zij vergieten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vergoten jij hebt vergoten hij heeft vergoten wij hebben vergoten jullie hebben vergoten zij hebben vergoten
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vergoot jij vergoot hij vergoot wij vergoten jullie vergoten zij vergoten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vergoten jij had vergoten hij had vergoten wij hadden vergoten jullie hadden vergoten zij hadden vergoten
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vergieten jij zult vergieten hij zal vergieten wij zullen vergieten jullie zullen vergieten zij zullen vergieten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vergoten hebben jij zult vergoten hebben hij zal vergoten hebben wij zullen vergoten hebben jullie zullen vergoten hebben zij zullen vergoten hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vergieten jij zou vergieten hij zou vergieten wij zouden vergieten jullie zouden vergieten zij zouden vergieten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vergoten hebben jij zou vergoten hebben hij zou vergoten hebben wij zouden vergoten hebben jullie zouden vergoten hebben zij zouden vergoten hebben
|
Gebiedende wijs |
vergiet
|
Aanvoegende wijs |
vergiete |