NL: vergen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gevergd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verg jij vergt hij vergt wij vergen jullie vergen zij vergen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gevergd jij hebt gevergd hij heeft gevergd wij hebben gevergd jullie hebben gevergd zij hebben gevergd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vergde jij vergde hij vergde wij vergden jullie vergden zij vergden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gevergd jij had gevergd hij had gevergd wij hadden gevergd jullie hadden gevergd zij hadden gevergd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vergen jij zult vergen hij zal vergen wij zullen vergen jullie zullen vergen zij zullen vergen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gevergd hebben jij zult gevergd hebben hij zal gevergd hebben wij zullen gevergd hebben jullie zullen gevergd hebben zij zullen gevergd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vergen jij zou vergen hij zou vergen wij zouden vergen jullie zouden vergen zij zouden vergen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gevergd hebben jij zou gevergd hebben hij zou gevergd hebben wij zouden gevergd hebben jullie zouden gevergd hebben zij zouden gevergd hebben
|
| Gebiedende wijs |
verg
|
| Aanvoegende wijs |
| verge |