Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: vergemakkelijken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
vergemakkelijkt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vergemakkelijk
jij vergemakkelijkt
hij vergemakkelijkt
wij vergemakkelijken
jullie vergemakkelijken
zij vergemakkelijken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb vergemakkelijkt
jij hebt vergemakkelijkt
hij heeft vergemakkelijkt
wij hebben vergemakkelijkt
jullie hebben vergemakkelijkt
zij hebben vergemakkelijkt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik vergemakkelijkte
jij vergemakkelijkte
hij vergemakkelijkte
wij vergemakkelijkten
jullie vergemakkelijkten
zij vergemakkelijkten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had vergemakkelijkt
jij had vergemakkelijkt
hij had vergemakkelijkt
wij hadden vergemakkelijkt
jullie hadden vergemakkelijkt
zij hadden vergemakkelijkt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal vergemakkelijken
jij zult vergemakkelijken
hij zal vergemakkelijken
wij zullen vergemakkelijken
jullie zullen vergemakkelijken
zij zullen vergemakkelijken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal vergemakkelijkt hebben
jij zult vergemakkelijkt hebben
hij zal vergemakkelijkt hebben
wij zullen vergemakkelijkt hebben
jullie zullen vergemakkelijkt hebben
zij zullen vergemakkelijkt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou vergemakkelijken
jij zou vergemakkelijken
hij zou vergemakkelijken
wij zouden vergemakkelijken
jullie zouden vergemakkelijken
zij zouden vergemakkelijken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou vergemakkelijkt hebben
jij zou vergemakkelijkt hebben
hij zou vergemakkelijkt hebben
wij zouden vergemakkelijkt hebben
jullie zouden vergemakkelijkt hebben
zij zouden vergemakkelijkt hebben

Gebiedende wijs
vergemakkelijk

Aanvoegende wijs
vergemakkelijke

Voorbeelden

  1. Dit zal de helderheid vergemakkelijken.
    This will facilitate lucidity.
  2. Dat zal de zaak vergemakkelijken.
    That 'll make the case easier.
  3. Ik probeer alleen de overgang te vergemakkelijken.
    I 'm just trying to ease your transition.
  4. Staren naar mij zal het niet vergemakkelijken.
    Your staring at me is not making this any easier.
  5. U zei dat u de betaling zou vergemakkelijken.
    You said you would facilitate the payment.
  6. Frank, we proberen alleen je herstel te vergemakkelijken.
    Frank, we 're just trying to facilitate your recovery
  7. Ze zijn beter uitgerust om de behandeling te vergemakkelijken.
    They 're better equipped to facilitate the treatment.
  8. U verkiest de dood van burgers om uw werk te vergemakkelijken.
    You 'd rather find citizens dead... if it would make your job easier?
  9. Je kan Kolonel Sheppard helpen om de golf van geëvacueerden te vergemakkelijken.
    You can help colonel Sheppard facilitate the flow of evacuees.
  10. Ik schijn een talent te hebben om het leven van anderen te vergemakkelijken.
    I seem to have a gift for facilitating other people 's lives.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden